De uitverkiezing wordt vaak op het verkeerde moment ter sprake gebracht, met een verkeerde lijdelijkheid als gevolg.

In de Bijbel komt de uitverkiezing ter sprake nadat mensen tot geloof zijn gekomen. Zo zijn er bijvoorbeeld in Efeze mensen tot geloof gekomen. Er is een christelijke gemeente ontstaan. En als Paulus aan hen een brief schrijft, looft hij de Heere God Die hen heeft uitverkoren (Efeze 1:4). Hij schrijft dat zij uit genade zalig geworden zijn, door het geloof. En dat geloof hebben ze van God gekregen. Het is Gods gave (Efeze 2:8).

Ook de Dordtse Leerregels beginnen in hoofdstuk I met de prediking van het Evangelie, waardoor zondaren tot geloof komen en behouden worden. Pas daarna, dus achteraf, wordt beleden dat dat teruggaat op Gods eeuwige verkiezing.

Spreken over Gods uitverkiezing heeft pas zin als iemand tot geloof gekomen is. De twee belangrijkste redenen om dan over Gods verkiezing te vertellen, zijn:
  • Een gelovige mag en moet dan alle eer aan God geven. Als gelovige moet je weten dat jouw geloof niet een eigen prestatie is, maar Gods werk in jou. Dan moet je weten dat je die goede keuze, vóór God en tegen de zonde, hebt gedaan doordat de Heilige Geest dat in je heeft gewerkt.
  • Een gelovige mag er zeker van zijn dat niets hem of haar nog van Gods liefde kan scheiden. Want als God het geloof in je werkt, kan niemand dat meer stuk maken, zelfs de duivel niet. Dan kan het wel heel erg bestreden worden, maar God zal niet toelaten dat één van Zijn uitverkorenen verloren gaat.

Wanneer de verkiezing ter sprake komt voordat iemand tot geloof komt, leidt dat heel vaak tot allerlei onbijbelse gedachten:

  • In de Bijbel zegt de Heere Jezus: "Bidt en u zal gegeven worden" (Mattheüs 7:7). Maar wie ongelovig gaat redeneren, zegt: "Als ik niet uitverkoren ben, kan ik bidden wat ik wil, maar dan zal dat vergeefse moeite zijn."
  • In de Bijbel worden ongelovigen en ongehoorzamen opgeroepen tot bekering. "Bekeert u!" Maar wie ongelovig gaat redeneren, zegt: "Bekering is Gods werk. Dus ik kan mezelf niet bekeren."

Mensen die nog niet geloven dat Gods genade ook voor hen is, moeten daarom de belijdenis van Gods verkiezing eerst maar even vergeten. Zij moeten eerst het Evangelie van Gods liefde tot zondaren horen. Zij moeten eerst horen dat de Heere Jezus voor alle zonden heeft betaald. Zij moeten eerst de belofte horen dat als zij hun zonden voor de Heere belijden, de Heere hen hun zonden vergeeft (I Johannes 1:7). Zij moeten eerst de oproep tot bekering ter harte nemen. En pas daarna kunnen ze op de enige juiste bijbelse manier over Gods verkiezing spreken, namelijk in het loflied van een gelovige die roemt in de Heere en Zijn verkiezende liefde.

 

De Heidelberger

Volgens Zondag 7 van de Heidelbergse Catechismus is een echt geloof niet alleen een zeker weten, waardoor ik alles voor waarachtig houd, wat ons God in Zijn Woord geopenbaard heeft, maar ook een vast vertrouwen, dat de Heilige Geest door het Evangelie in mijn hart werkt, dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid door God geschonken is, uit louter genade, alleen omwille van de verdienste van Christus.

Calvijn (Institutie)

Calvijn noemt in zijn Institutie in boek 3, hoofdstuk 2, paragraaf 7, het geloof de vaste en zekere kennis van Gods goedgunstigheid jegens ons, die gefundeerd in de waarheid van de vrije belofte in Christus, door de Heilige Geest aan onze geest wordt geopenbaard en aan onze harten wordt bezegeld."